
Plofkip en woekerpolis. Zonder naam geen bestaan
Ik werk als tekstschrijver op een reclamebureau, en ik heb pas Wakker Dier gebeld. Ik wilde graag weten wie ‘plofkip’ bedacht heeft, dat Onze Taal uitriep tot het woord van 2012. Het is van Wouter Klootwijk, die het overigens in 2001 al gebruikte. Elk beestje moet een naam hebben en met zo’n pregnante en penetrante naam staat zo’n snelgroeiende kip meteen op de kaart. En wellicht minder snel op de menukaart.
‘Woekerpolis’ is van Antoinnete Hertsenberg van Tros Radar. Ze zocht met haar redactie een woord voor de beleggingsverzekeringen met hun ondoorzichtige, ondoorgrondelijke kosten, en sindsdien kun je je op recepties beter voorstellen als pornoacteur of reclameman dan als verzekeringsagent. Had de reputatie van financiële wereld een minder grote deuk opgelopen zonder de vondst van Hertsenberg? Ik denk van wel.
Woorden zijn wapens. Voordat een actievoerder tegenwoordig ten strijde trekt, bedenkt hij eerst een naam voor zijn misstand, een afschrikwekkend etiket dat zich in ons geheugen brandt.
Zonder naam geen bestaan.
Toch is niet elk nieuw woord machtiger dan het zwaard. Van iets als ‘megastallen’ schrik ik niet erg, misschien ook omdat ik vroeger op een grote boerderij speelde. Heeft Heineken een megabrouwerij? En is dat erg? Is het AMC een megaziekenhuis? John de Wolf wil er nooit meer liggen, maar om geheel andere redenen.
Ook de naamgever van de ‘varkensflat’ moet opnieuw aan de slag. Ik ken mensen die nergens zo gelukkig zijn als op de negende verdieping.
In de reclame komt het bedenken van krachtige begrippen vreemd genoeg nog weinig voor. De Vlaamse bedenker van de Bob verdient hier vermelding. En een voormalige collega Theo Postma bedacht ooit het ‘Zwitserlevengevoel’. Het staat sinds een paar jaar in de Grote Van Dale.
Voor sommige woordmakers moet je oppassen. Nieuwe woorden corresponderen doorgaans met nieuwe verschijnselen, maar lang niet altijd. Een paar jaar geleden kwam de term ‘ontlezing’ op, die ik toen al niet vertrouwde. Als je iemand vroeg hoe hij dat verschijnsel kende, bleek steevast dat hij daarover iets had gelezen. Er bestaat geen enkel onderzoek waaruit blijkt dat we tegenwoordig minder lezen.
HP/De Tijd, toch een vooraanstaand wetenschappelijk tijdschrift, schreef in de jaren tachtig regelmatig over het ‘Ik-tijdperk’. Waren we in die dagen werkelijk meer met onszelf bezig? En zijn we vandaag het egoïsme weer voorbij? Ik ben bang dat alleen de sociaal-psycholoog Diederik Stapel het kan aantonen.
Bestaan er ook ontwikkelingen die aan onze aandacht ontsnapten omdat niemand er een woord voor bedacht? Ongetwijfeld.
Leraren konden vroeger hun leerlingen aanspreken met hun achternaam en mijn vader nam de telefoon altijd op met ‘Toorenaar’. Zelf stel ik me voor met voor- en achternaam, maar vaak genoeg krijg ik ‘Erik’ of ‘Saskia’ als reactie. De achternaam verdwijnt naar de achtergrond, en als u of ik daar een woord voor hadden bedacht, was dat dieper tot ons doorgedrongen.
Zo moeten er tal van naamloze, verweesde verschijnselen bestaan. Wie 100 jaar geleden op een kantoor werkte, was een kantoorklerk. Een duffe, muffe, suffe gast. Een beetje frisse jongen koos voor de wilde vaart en ging het zeegat uit. Vandaag monstert elke moderne vogel aan op de Zuidas. Het kantoor is langzaam in geraakt, maar nee, ook daar zijn geen woorden voor.
Zonder naam geen bestaan. De hoogste tijd om het beroemde gedicht van Neetje Maria Min te herlezen. Voor wie ik liefheb wil ik heten.